Coronacrisis benadrukt rechteloze positie Aziatische textielindustrie
De coronacrisis maakte de kwetsbaarheid van de textielindustrie in landen als Bangladesh, Cambodja en India opnieuw pijnlijk duidelijk. Tal van kledingfabrieken vrezen er momenteel voor een faillissement. Hun rechteloze positie in de kledingketen staat steeds meer ter discussie.
Toen in Europa de winkels als gevolg van de pandemie hun deuren sloten, zochten kledingmerken direct hun toevlucht tot het massaal annuleren van eerder gedane bestellingen bij de Aziatische textielfabrieken. Zélfs wanneer deze bestellingen al op een schip richting de Europese havens lagen.
En het was toch al droevig gesteld met de winstmarges van de kledingfabrieken. Die gingen de afgelopen jaren steeds verder achteruit, tot maximaal 5 procent, zo meldt het FD. En dat terwijl de kledingmerken zelf tot wel 40 procent van de winkelprijs verdienen. Tel daarbij op dat er steeds meer verwacht wordt van de fabrieken wat betreft werkomstandigheden, eerlijke lonen en duurzaamheid.
Ongelijke onderhandelingspositie
Volgens de organisatie van kledingexporteurs is een vijfde van de kledingfabrieken in India bijvoorbeeld bang om ten gevolge van de lockdown failliet te gaan. Oprichter Rupesh Poddar van de fabriek Right Sports Apparels in Mumbai meent dat het probleem ligt in de ongelijke positie van de fabrieken in de onderhandelingen met kledingmerken.
‘Zij weten precies wat onze kosten en marges zijn, maar wat zíj verdienen aan een kledingstuk, daar hebben wij geen idee van. En alleen zíj hebben het recht om korting te vragen. Als de wisselkoers bijvoorbeeld in hun nadeel is. Maar andersom is dit absoluut uitgesloten. Het is een heel eenzijdig contract’, schetst Poddar de situatie in het FD.
Volgens hem heeft de textielindustrie heel weinig bewegingsruimte. ‘De merken bepalen de laatste jaren bijvoorbeeld voor ons waar we de materialen moeten kopen. Daar konden we eerder nog op bezuinigen, maar nu liggen die kosten vast, net als de elektriciteitstarieven, minimumlonen en sociale voorzieningen.’
De arbeidskosten zijn volgens hem de enige kosten waar ze nog een beetje controle over hebben. Zo kunnen bijvoorbeeld de productiedoelen per werknemer verhoogd worden. ‘Dat doen we niet met kwaad in de zin, maar om zelf nog een beetje winst te kunnen maken. We krijgen gewoon niet genoeg hulp en prijsverhoging om het anders te doen’, aldus Poddar in het FD.
Langetermijnrelatie
Suhasini Singh van Fair Wear Foundation, een organisatie die zich inzet voor betere arbeidsomstandigheden in de textielindustrie, pleit voor een langetermijnrelatie van de kledingmerken met de fabrieken om zo tot een meer gelijkwaardige positie te komen. Er kan dan rechtstreeks gecommuniceerd worden, wat bevorderlijk zou zijn voor het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Ook wil de stichting meer transparantie bij de kledingmerken. ‘Zij moeten de fabrieken vragen om een uiteenzetting van al hun kosten, en hun inkoopprijs daarop baseren’, meent hij. Daar hoeft de winkelprijs volgens hem ook niet per se van omhoog te gaan. ‘Merken kunnen van hun kant ook kosten besparen. Bijvoorbeeld op transport, of door de productieketen zo overzichtelijk en klein mogelijk te maken.’